Welkom op het forum van startpagina!

Dit forum staat op alleen-lezen. Je kan hier informatie zoeken en oude berichten terugvinden, maar geen nieuwe berichten plaatsen.

Naar overzicht van alle forums

Pesten op de sportclub

  • bus

    Pesten op de (voetbal)club

    Dit artikel is afkomstig van de Nederlandstalige website voor trainers en elftalbegeleiders. De auteur is Bert Brinkman. Zeker een artikel dat de moeite waard is voor iedereen die met iets in de begeleidende sfeer bezig is.

    Pesten, ieder kind heeft er actief of passief wel eens mee te maken gehad. Ook onder de trainers zullen er trainers zijn die er op de een of ander manier mee te maken hebben gehad. Een autoriteit op het gebied van de aanpak van dit probleem is Bob van der Meer. Volgens hem wordt het hoog tijd dat in navolging van het onderwijs, ook sportbonden iets gaan doen aan het bestrijden van pesten.

    Tijdens cursussen in de regio wordt regelmatig door jeugdtrainers aangegeven dat ze behoefte hebben aan een beter inzicht in het fenomeen ‘pesten’. Wat gebeurt er? Waarom gebeurt het? Hoe pak ik het probleem aan en hoe voorkom ik dat het weer een probleem wordt?

    In het blad ‘Sportsignaal’ werd vorig jaar reeds aandacht besteed aan het probleem pesten binnen de sportvereniging. De NSCU was met dit artikel echter een positieve uitzondering, want de belangstelling van sportbonden voor het probleem bleek schrikbarend laag. De KNVB, zo was te lezen in dit artikel, bleek stomweg geen belangstelling te hebben. Toch kan ik mij niet voorstellen dat binnen voetbalclubs niet gepest wordt.

    Het overkoepelende NOC/NSF had slechts belangstelling voor de perikelen rondom seksuele intimidatie binnen de judobond, wat op dat moment speelde. De Nevebo werd in dit artikel niet in het bijzonder genoemd. onbekend is tot op heden of de Nevebo een uitzondering is op de regel

    De trainer

    Als trainer begeleid je een groepsproces, je werkt met kinderen. Het is daarom ook zo belangrijk dat je als trainer zicht hebt op het probleem ‘pesten’.

    In dit artikel wil ik proberen te omschrijven wat pesten is. Hoe vaak komt het voor? Hoe is pesten verweven met het groepsproces van je team of je trainingsgroep? Hoe moet je het probleem aanpakken als je het gesignaleerd hebt? Hoe kun je er voor zorgen dat de kans op ‘pesten’ in de toekomst zo klein mogelijk is?'

    De verenigingen

    Ook verenigingen kunnen te maken krijgen met het probleem van ‘de zondebok’ in een team. In het afstudeeronderzoek ‘Jeugdvolleybal Nederland, sportbeleid in ontwikkeling’, wordt aangegeven dat bij de drop-outs de relationeel pedagogische oorzaken vooral betrekking hebben op de trainer. Uit een onderzoek dat gedaan is bij gymnastiekverenigingen blijkt echter de slechte sfeer binnen een groep ook een reden is om te stoppen: ‘De sfeer in de groep wordt meestal slecht door pesterijen’. Volgens Van Vianen moet de vereniging zich realiseren dat het voor jongeren niet alleen gaat om het leren van oefeningen en vaardigheden. Volgens Van Vianen worden jongeren ook lid van een vereniging om sociale contacten op te doen en voor de gezelligheid. Waarom zou dit ook niet zo zijn binnen het volleybal? Van de Brand en Twerda onderschrijven dit in hun onderzoek, naar de spelbeleving bij kinderen tussen de 10 en 13 jaar die in competitieverband volleyballen. Veel kinderen komen ook voor het sociale contact, vriendjes en vriendinnetjes krijgen. Kinderen die het niveau wel aan kunnen maar totaal geen overeenkomstige interesses hebben met hun teamgenoten zullen hoogst waarschijnlijk afhaken. onduidelijk is hoeveel kinderen stoppen omdat zij gepest zijn. De vraag is echter in hoeverre dat ook relevant is. Misschien is ieder kind dat om die reden stopt er wel één te veel?

    Wat is pesten?

    Onder pesten wordt verstaan: ‘Het langdurig uitoefenen van geestelijk en/of lichamelijk geweld door een persoon of een groep tegen een eenling die niet in staat is om zich te verdedigen’.

    Nu zal zal je vaak denken dat is geen pesten, ze plagen elkaar maar wat. Wanneer is het geen plagen meer maar heb je het over pesten? Men spreekt van plagen als kinderen aan elkaar gewaagd zijn. De ene keer doet de ene wat, de volgende keer doet de ander iets terug. Het is een spel. Plagen is lang niet altijd leuk, maar plagen is nooit bedreigend. Plagen hoort ook bij de ontwikkeling, bij het groot worden. Door het plagen leren kinderen met conflicten om te gaan.

    Het grote verschil met pesten is dat pesten wel bedreigend is. Pesten gebeurt ook niet een keer, nee, pesten kan dagelijks gebeuren, soms wel maanden of jaren achter elkaar. Bij treiteren of pesten is er ook sprake van een machtsongelijkheid. Bij pesten wordt er een slcahtoffer ‘uitgezocht’ om de baas over te spelen. Het zou zo zijn dat het pesten meer bij jongens voorkomt dan bij meisjes. De vraag is of dat ook werkelijk zo is. Het schijnt wel zo te zijn dat het pesten bij meisjes subtielere vormen kent dan bij jongens. Pesten heeft bij meisjes veel te maken met vriendschappen. Ze pesten bijvoorbeeld een ander meisje om te zorgen dat die hun vriendin niet afpakt. Meisjes pesten vaak kinderen die dichter bij hun staan, terwijl jongens juist kinderen pesten waar ze niet zo veel mee hebben. Hoewel ook bij meisjes lichamelijk pesten voorkomt, vindt veel gepest plaats met woorden.

    Een vorm van pesten die bij meisjes als heel erg wordt ervaren is het doorvertellen van ‘geheimen’. Door de vorm van pesten lijkt het dat het pesten bij jongens makkelijker door de trainer is op te merken dan bij meisjes. Pesten is zowel schadelijk voor de ontwikkeling van de gepeste, als de pester, als ook de rest van de groep. Hierover later meer.

    Van der Meer maakt in het genoemde artikel een onderverdeling in drie soorten pesten, te weten: lichamelijk pesten, geestelijk pesten en seksueel pesten. Bij lichamelijk pesten gaat het om schoppen, slaan, spugen. Bij geestelijk pesten kun je denken aan het geven van bijnamen, als iemand ‘stinkdier’ genoemd wordt weet iedereen in het team om wie het gaat. Geestelijk pesten kan ook zover gaan dat er geld afgeperst wordt.

    Het ‘Sova-model’

    Erg belangrijk bij het ontstaan van het pesten zijn de fasen die elke groep doorloopt en waarin de rollen van de kinderen worden bepaald. Als trainer zou je dus eigenlijk zicht moeten hebben op de fasen die jouw groep doormaakt en wat dat voor consequenties heeft voor de rollen die ‘gespeeld’ worden. Je moet dus weten op welk punt van ontwikkeling jouw groep staat. Hoe verloopt dit groepsproces? Hierover zijn verschillende theorieën.

    Ik wil hierbij het ‘Sova-model’ gebruiken. Dit model gaat ui van 8 fasen in het groepsproces. Iedere fase heeft zijn eigen kenmerken, met daarin de bijbehorende rollen. Nog voordat een groep ooit bijeen is geweest heeft er zich al een hele geschiedenis afgespeeld. Dit geldt natuurlijk ook voor een trainingsgroep. De kinderen die jij in je groep krijgt komen ergens anders vandaan. Ze komen uit een ander team of hebben voordat ze bij jou komen volleyballen iets heel anders gedaan. Iedereen neemt zijn eigen geschiedenis mee.

    De eerste fase

    Hierom ook is d eerste fase van de groep zo belangrijk, de fase van het ‘lidmaatschap’. Dit is het vertrekpunt van de hele verdere ontwikkeling van de groep. Hoe die verdere ontwikkeling eruit zal gaan zien is van een aantal factoren afhankelijk. Je zou je kunnen voorstellen dat het nog al verschil maakt of de groep bestaat uit een groep vrienden of dat ‘het komen tot een vriendenploeg’ het doel is. Is de groep ingedeeld op niveau of op leeftijd, ook dat maakt verschil.

    Ook spelen zaken als de karaktereigenschappen van de teamleden en de trainer mee. Ook de groepsgrootte speelt een rol. Zelfs de ruimte waarin de trainingen plaatsvinden zouden van invloed kunnen zijn op het groepsproces. Er zijn natuurlijk nog meer bepalende factoren te bedenken.

    Veel aandacht besteden aan de kennismaking

    Voor de groepsleden is de beginfase meestal erg onzeker. Vragen als: zullen ze mij aardig vinden? Zullen de anderen mij accepteren? Wie zijn mijn teamgenoten trouwens? Wat verwachten ze van mij? Wie is mijn trainer en wat verwacht die van mij? Enzovoorts … Kortgeleden stond er een interview met Danny Blind in de Volkskrant. Daarin vertelde hij dat als het aan hem had gelegen zijn vader rechtsomkeert had gemaakt, toen hij op weg was naar zijn eerste training bij de UEFA-jeugd.

    Vragen als hierboven komen bij iedereen voor, op elke leeftijd. De vragen die de teamleden hebben draaien in het bijzonder om ‘er bij te horen’. Doorgaans hebben de leden van een groep de antwoorden op dergelijke vragen snel gevonden. Soms duurt die onzekerheid langer, wat dan de samenwerking in de weg staat. Er zal dan ook veel aandacht besteed moeten worden aan de kennismaking, zodat veel onzekerheden vlug worden weggenomen.

    Verborgen agenda's

    De eventueel door de trainer tevoren opgestelde doelstellingen zullen moeten worden aangepast aan die van de teamleden. Natuurlijk kan het ook gebeuren dat een trainer of een club al doelstellingen heeft opgesteld voor een team en dat daarmee geselecteerd wordt. Toch zal de trainer in deze fase er alles aan moeten doen om achter de eventuele verborgen agenda van de teamleden te komen.

    Dit lijkt alleen van toepassing op de oudere jeugd en de senioren, maar ook kinderen kunnen hun ‘verbrogen agenda’s' hebben. Wat te denken van de jongen van 11 die eigenlijk best leuk kan volleyballen, door z'n ouders gestuurd is (volleyballen beide), maar de jongen vindt voetballen eigenlijk veel leuker? Van de trainer wordt in deze fase veel verwacht.

    De groepsleden verwachten dat de trainer de situatie zal verduidelijken, structuur zal aanbrengen, en daardoor hun onzekerheden zal wegnemen. Omdat de groep bij aanvang nog geen groepsregels kent is er dus een grote afhankelijkheid van de trainer. De houding van de trainer in deze beginfase is van grote invloed op het verdere verloop van het groepsproces.

    De structuur

    Nadat de grootste onzekerheden uit de weg zijn geruimd, dient zich een fase aan in het groepsproces waarin er behoefte is aan structuur. Teamleden proberen hun eigen plaats in de groep te vinden. Teamleden houden zich in deze fase weer bezig met andere vragen. Zo zal men zich afvragen wie ze aardig vinden en van wie ze wat te duchten hebben, of wie ze kunnen beïnvloeden en wie niet.

    De vragen die spelen in deze fase hebben allemaal te maken met de machtsstructuren binnen een groep. Wat voor posities worden ingenomen? Deze fase is dus heel belangrijk voor de rolverdeling. Ook in deze fase is de rol van de trainer heel belangrijk. onder andere omdat sommige zullen proberen de rol van de trainer over te nemen. Het is aan de trainer of dit ook gebeurt. Toch moet de trainer er voor waken alles strak te willen dirigeren. De kans bestaat dan dat de groep te passief wordt en zich absoluut niet meer verantwoordelijk voelt voor het wel en wee van de groep en voor de doelen van de groep.

    De fase van de stabilisering

    In deze fase worden de groepsleden het eens over wat normaal en wat abnormaal is. De normen van de groep krijgen gestalte. Een norm geeft aan wat de groepsleden van elkaar verwachten, over hoe men zich behoort te gedragen. Deze normen kunnen liggen op verschillende terreinen.

    Zo kunnen normen voorkomen die verband houden met de uit te voeren taken. Taaknormen houden verband met de manier waarop je samenwerkt binnen je groep. Een taaknorm zou kunnen zijn: je komt niet te laat op trainen of je helpt met z'n allen mee na afloop van de training de spullen op te ruimen.

    Natuurlijk ontstaan er ook normen op het gebied van de omgang. Spreek je de trainer aan bij z'n voornaam of moet je trainer zeggen of mijnheer? Is elkaar af en toe ‘flink de waarheid zeggen’ normaal of is het niet gewoon om direct met elkaar te communiceren? Wanneer teams lang bij elkaar zijn dan ontstaat er een soort groepsmening, deze wordt ook naar buiten uitgedragen. Hoe gaat men om met leden die nieuw zijn en zich de groepsmening nog niet eigen gemaakt hebben? Hoe gaat men om met diegene die de geldende normen helemaal niet zien zitten?

    Ook het begrip ‘mode’ kan normen veroorzaken in je team. Want wie kent er niet de teams waarin alle jongens plotseling dure Kangaroo's moeten hebben in plaats van de goedkopere Rucanor-schoen? Waarin het team plotseling allemaal dezelfde trainingspakken moeten hebben? Of wie kent er niet dat team dat het ‘stoer’ vindt om na de wedstrijd eens even stevig te drinken? De functie van deze normen is dat ze zekerheid geven, ze werken stabiliserend en geven dus in die zin een basis om samen te werken.

    Daarnaast hebben groepsnormen de functie van het verstevigen van de groepseenheid. Aan de andere kant kunnen normen ook verstarrend werken en kunnen ze de samenwerking tegen gaan. Normen die al te stringent worden gebruikt staan verandering in de weg. Worden normen al te strak gehanteerd betekend dit dat men nooit eens van de norm kan afwijken, dat men ook nooit kan experimenteren met nieuw gedrag.

    Ook kunnen dergelijk strak gebruikte normen voor de teamleden aanleiding zijn om zelf geen verantwoordelijkheid te dragen voor hetgeen ze doen. ‘Iedereen doet het zo, zo hoort het’, zegt men dan, zonder zich af te vragen waarom ze zoiets doen. In deze fase wordt er serieus aan de taak gewerkt, zo lijkt het. Er wordt serieus getraind.

    Tocht is het goed om juist in deze fase de verschillende rollen in de groep goed te volgen. Zoals gezegd worden in deze fase van het groepsproces de normen gevormd. In deze fase kan de trainer dus ook voor het eerste tegen komen dat leden van de norm afwijken.

    De kiem voor het pestgedrag

    In deze fase komen de irritaties naar boven. Het oorspronkelijke beeld dat men van elkaar had blijkt niet helemaal meer te kloppen. Darbij blijkt het erg moeilijk om de mening die men over iemand had los te laten. Het wordt dus moeilijk om andere teamleden te accepteren zoals ze zich nu gedragen. De groepsnormen blijken erg onduidelijk te zijn en worden niet door iedereen meer aanvaard. Er wordt een sterke druk uitgeoefend op mensen die afwijken van de norm.

    In dat afwijken van de norm ligt de kiem voor het pestgedrag. Iedereen die afwijkt van de norm komt in principe in ‘aanmerking’ om gepest te worden! Iemand kan afwijken van de norm omdat hij iedere keer te laat komt. De training zou voor diegene net op het moment kunnen zijn dat vader thuis komt en daar moet op gewacht worden. De norm van thuis wijkt dan af van die van de trainingsgroep.

    Iemand kan ook afwijken van de norm omdat de hele groep erg fanatiek en bovengemiddeld presteert, terwijl het slachtoffer niet aan die norm kan of wil voldoen. Omgedraaid komt natuurlijk ook voor. Een team kan op recreatieniveau presteren. Iemand die in dat geval dan erg fanatiek is en een hoog prestatieniveau heeft, loopt dan de kans als uitslover bestempeld te worden. Hij kan dus ook buiten de groep vallen. Iedereen die afwijkt van de groepsnorm, in welke vorm dan ook, loopt een risico.

    Het conflict

    Het eigenlijke conflict vindt plaats in fase 5 van het groepsproces. De ontevredenheid komt tot uitbarsting, hoewel de groep naar de trainer zich nog wel als een eenheid gedraagt. Van de opgebouwde machtsstructuren en zekerheden blijft weinig meer over. Opnieuw wordt bekeken op wie je kan bouwen en voor wie je op moet passen, nieuwe relaties worden gelegd.

    Oude normen worden overboord gezet en aan de doelstellingen wordt nauwelijks gewerkt. De trainer heeft het in deze fase zwaar, hij kan het niet echt goed doen.

    Het Herstel

    Na de crisis is er nu rust. De groepsstructuur is nu veranderd en daar moeten de meeste wat aan wennen. Het is net alsof iedereen moet kennismaken. Doordat er in de vorige fase een heleboel is uitgesproken lijkt het alsof de lucht is opgeklaard.

    De sfeer is in ieder geval beduidend beter. Door de conflicten in de vorige fase is er een hoop duidelijk geworden, er wordt hard gewerkt.

    Beëindiging

    Dit kan letterlijk de laatste training van een team inhouden. Dit betekent ook ‘het einde van de groep’. Tijd om afscheid te nemen, tijd om terug te kijken. De rol van de trainer is in deze fase weer wat prominenter. In deze fase zal de trainer zijn spelers doorgaans moeten beoordelen. Dit zal in veel gevallen op technomotorisch vlak gebeuren.

    De Roos van Leary

    Toch zou het goed zijn om ook het groepsproces in kaart te brengen. Dit kan je een aantal malen per seizoen doen, op die manier zie je ook de veranderingen binnen de groep. Je kunt hiervoor een sociogram gebruiken. Ook zou je iets kunnen zeggen om zicht te hebben op de rollen die de teamleden hebben. Ook hierin zal je gedurende het seizoen veranderingen zien.

    Om dit in kaart te brengen zou je ‘De roos van Leary’ kunnen gebruiken. Leary gaat er van uit dat iedere actie gevolgd wordt door een reactie, die op haar beurt gevolgd wordt door een volgende reactie. De reacties van de groepsleden beïnvloeden elkaar dus. In een groep ontstaat op die manier al gauw een patroon van reageren op elkaar. Volgens Leary kon je deze gedragspatronen indelen door twee tegenpolige lijnen

    * leidend en ondergeschikt zijn

    * samenwerkend en tegenwerkend (tegen en samen)

    Niemand zit vast aan deze rollen. In principe zou je zelfs kunnen zeggen dat iedereen elke rol zou kunnen vervullen. Anders is het natuurlijk als het hele patroon van gedragingen vastgeroest is.

    Iedereen speelt dan altijd dezelfde rol, waar ook altijd hetzelfde op wordt gereageerd. Wil je iemand uit een bepaalde rol halen, dan zal je ervoor moeten zorgen zelf uit de ‘opgeroepen’ rol te blijven. Stel dat een lid van een team zich erg afhankelijk opstelt en voor het team zou je dat wat anders willen hebben, dan moet je ervoor waken al te behulpzaam of te leidend te zijn naar dat specifieke lid toe.

    Belangrijk is ook om te weten dat binnen een gezonde groep er wel een balans moet zijn: binnen één team kunnen niet allemaal leiders of alleen maar aanpassers. Dat schiet niet op. Je zult zien dat de rollen en de rolverdelingen in de groep gedurende het seizoen veranderen.

    Het is goed je te realiseren dat ‘hoe ver je ook boven de groep staat’ als trainer je toch deel uitmaakt van het groepsproces! De rollen die kinderen hebben, zijn altijd gerelateerd aan je eigen rol: het trainer zijn.

    Het is goed je te realiseren dat de manier waarop jij de rollen ziet in het team alleen jouw wijze van waarneming is; iemand die jij als ‘teruggetrokken’ ervaart, hoeft dat bij een andere trainer helemaal niet te zijn.

    Geen individueel probleem maar een groepsprobleem

    Het pesten of gepest worden is geen individueel probleem maar een probleem van de gehele groep. Het pesten is inherent aan het groepsproces en ook aan de rol van de trainer.

    Wat kun je doen om het pesten te voorkomen?

    Een belangrijk aspect van de preventieve aanpak ligt niet zo zeer bij de individuele trainer, maar meer bij de club. De club kan een discussie starten over de normen en waarden binnen de club. Wat accepteert men wel en wat accepteert men niet. Ook zou het de moeite waard zijn om de kinderen zelf deelgenoot te maken van een dergelijke discussie.

    Dit zou natuurlijk wel door de individuele trainer kunnen gebeuren. In een teamoverleg zou de trainer dit onderwerp ter sprake kunnen brengen. Ook zou de trainer voor zijn groep gedragsregels kunnen afspreken. Dergelijke gedragsregels kunnen natuurlijk ook voor de vereniging worden afgesproken. Binnen het sporten zou ook het adequaat om gaan met frustraties en de manier waarop kinderen daarmee omgaan als preventieve handeling kunnen gelden. Je kunt dan bijvoorbeeld denken aan het verliezen van een wedstrijd.

    Ook in de organisatie van je oefenstof zou je hier rekening mee moeten houden. Want hoe gaat het kind dat iets ‘weer niet kan’ daar mee om en hoe gaat de rest van de groep daarmee om.

    De rol van de trainer

    In 1939 toonde Lewin, Lippitt en White aan dat het evenwicht in een groep verstoord kan worden door een autoritaire leiderschapsstijl van de leerkracht. Uit hun experiment bleek dat elk sociaal klimaat dat door een bepaalde leiderschapsstijl werd geschapen een ander gedrag bij de groep liet zien. Zo bleek dat de onderlinge vijandigheid onder leiding van een autoritaire volwassene 30x maal zo hoog was als onder democratische leiding. De agressie bleek bij een autoritair leiding gevende volwassene acht maal zo groot als bij een democratisch leidinggevende volwassene.

    Opvallend was ook dat er bij een autoritair leiderschap vaker sprake was van ‘een zondebok’. Deze werd net zo lang gepest totdat deze de groep verliet. Daarna werd een volgend slachtoffer gekozen. Het groepsevenwicht bleek door de manier van leidinggeven verbroken. De frustratie kon zich moeilijk richten op de volwassene, dus moest er binnen de groep wel een bliksemafleider gevonden worden. Als trainer is het dus goed om stil te staan bij je eigen leiderschapsstijl. Jouw manier van leidinggeven aan jouw training is zeer bepalend voor de manier waarop de groep functioneert.

    Als andere mogelijkheden die het zondebokfenomeen kunnen veroorzaken in een groep worden naast het niet-democratische milieu genoemd: een voortdurend gevoel van anonimiteit en voortdurend met elkaar de competitie aangaan, een voortdurende strijd om de macht in de klas.

    De een is beter dan de ander

    Binnen de sport is het competitie-element ingebakken, het vergelijken met een ander hoort er bij. Binnen onze training is het begrip competative een algemeen begrip geworden. Het organiseren van wedstrijdvormpjes op je training, maakt de training zelfs leuker. Tenminste dat vind men. Nu komt het bij dat soort wedstrijdjes nadrukkelijk naar voren dat de een beter is dan de ander. Het onderscheid is gemaakt.

    Binnen je training zou het volgens mij goed zijn om je oefenstof zo te organiseren dat een ieder binnen zijn of haar grenzen een zinvolle prestatie kan neerzetten. Er is niets zo frustrerend als er achter te komen dat het weer niet gelukt is.

    In Hardenberg kent men de vereniging BROK; Bewegings Recreatie onhandige Kinderen. Deze ‘onhandige kinderen’ zijn vaak slachtoffer van pesterijen. Zij moeten bij gewone clubs vaak voldoen aan eisen waar zij eigenlijk niet aan kunnen voldoen. Zij moeten ‘de competitie’ aangaan. Het aardige van BROK is dat kinderen daar niet de concurrentie en de competitie niet hoeven aan te gaan.

    Je zou voor alle kinderen BROK wensen, maar niet overal is zo'n vereniging en ‘onhandige kinderen’ zijn niet alleen het slachtoffer van de pesterijen! Werkelijk iedereen die, in de ogen van anderen, afwijkt van de norm loopt het risico slachtoffer van pesterijen te worden. Overigens is het nu ook weer niet zo dat het werken met competitie-elementen op zich al een factor is waardoor ‘pesten’ ontstaat. Binnen groepen die homogeen zijn samengesteld wat niveau betreft zou dit minder spelen. Wel is het goed om continu stil te staan bij de manier waarop je hiermee omgaat!

    Natuurlijk kun je dan als oplossing bedenken dat je dan maar niveau groepen moet maken. Als kinderen van een zelfde niveau groepen moet maken. Als kinderen van een zelfde niveau bij elkaar spelen dan heb je dat probleem minder. Wat doe je dan bij de kleine club die maar zeven jeugdspelers heeft, in de leeftijd van 12 tot 16? Waarvan de een net komt kijken en een paar andere al redelijk kunnen volleyballen. Competitieve oefenvormen kunnen dan behoorlijk frustrerend zijn. Als ook nog oefeningen ‘stuk lopen’ op de mindere speler heb je toch al gauw een probleem. Zeker als je als trainer prestatieve doelstellingen voor ogen had met je team.

    Wat meer oog voor het relatieve van competitievormen zou niet slecht zijn bij jeugdtrainingen. Jouw manier van daarmee omgaan, jouw stijl van leidinggeven is iets om voortdurend bij stil te staan.

    Waarom weet de trainer van niets?

    Als er gepest wordt binnen jouw trainingsgroep, zijn er vijf partijen te onderscheiden: de pester, het slachtoffer, de rest van de groep, de trainer en de ouders. De drie direct betrokken partijen hebben er alle baat bij dat er niet over gepraat wordt. Hierdoor merken de ouders en de trainer het vaak niet op. De pester praat er niet over daar hij geniet van de macht die hij uitoefent over een ander. Het slachtoffer heeft meerdere redenen om er maar niet over te praten.

    Zo kan het gebeuren dat hij door de pester onder druk wordt gezet: ‘Als jij er over doorpraat pak ik je’. Kinderen die vaker slachtoffer zijn kunnen denken dat het normaal is. Slachtoffers kunnen bang zijn niet geloofd te worden. De trainer is toch zo'n goede trainer, bij hem gebeuren deze dingen niet. Of de club is zo'n fijne club, daar gebeuren dat soort dingen niet. Hij loopt het risico dat de volwassene, z'n ouders en de trainer hem niet serieus nemen.

    Daarnaast loopt het slachtoffer het risico de groepsnorm te verbreken als hij ‘uit de school klapt’. In dit laatste geval zou hij het risico kunnen lopen dat het pesten verergert.

    De grijs middengroep is eigenlijk onder te verdelen in verschillende groepjes die ieder hun eigen motivatie hebben om er maar niet over te praten.

    Zo bestaat er een groep die actief meedoet aan het pesten. De motivatie hiervoor is gelegen in de angst om niet zelf het slachtoffer te worden. Een tweede groep doet ook mee aan het pesten, maar doen dit niet uit angst, maar uit berekening. Zij worden beter van de situatie.

    Een derde groep bestaat uit kinderen die niet pesten maar ook niets doen om het pesten te stoppen. Zij hebben wel veel moeite met wat er gebeurd maar hebben zich niet verzet tegen de ongezonde situatie. Een vierde groep heeft gewoon niet door wat er in de groep speelt.

    Tot slot kennen we vaak ook nog een vijfde groep. Deze groep heeft een hoge status binnen de groep. Zij nemen het af en toe op voor het slachtoffer. Vaak echter is deze laatste groep afwezig of het zwijgen opgelegd.

    De drie psychologische mechanismen waarom er niets gebeurd

    * Het eerste mechanisme. Alle ouders worden gebeld. Het blijkt dat ouders vaak aangeven het idee te hebben dat er niets aan de hand is. Bij navraag bij hun kind blijkt er veel meer aan de hand te zijn. Er was zelfs een jongen die met natte kleren thuis was gekomen. Hij had het verhaal opgehangen dat hij voor de lol met kleren aan onder de douche door was gelopen. In werkelijkheid had een teamgenoot zijn kleren onder de douche gelegd. Uit angst voor een actie van zijn ouders had hij thuis een andere versie verteld, waardoor hij ook van zijn ouders straf kreeg. Binnen de groep bleek een soort samenzweringnorm om te zwijgen. Dit is het eerste psychologische mechanisme.

    * Het tweede mechanisme is het omstandersdilemma. Dit is een tweestrijd waar omstanders mee te maken krijgen als ze te maken krijgen met machtsmisbruik. Als je geconfronteerd wordt met machtsmisbruik kun je te maken krijgen met twee soorten ‘ja maars’. De eerste heeft te maken met de persoon de andere met de verschijnselen: ‘ja, maar wat had ik dan kunnen doen het had toch niets opgelost?’ Deze tweestrijd duurt vaak kort en wordt opgelost met ‘niets doen’.

    * Het derde mechanisme bestaat uit, al is het maar beperkt, het schuldig achten van het slachtoffer: ‘Hij was ook wel een echte slome’, ‘Waarom gaat hij altijd direct naar huis na de training, dat is toch gewoon stom?’

    Iedereen weet er van

    Deze drie mechanismen zijn er - mede - de oorzaak van dat de trainer het hele probleem niet opmerkt. De gehele groep weet er dus van, maar praat daar met buitenstaanders niet over. Het kan gebeuren dat er al hele conflicten in de groep zijn, zonder dat de trainer maar iets heeft gemerkt. In deze fase wordt er serieus aan de taak gewerkt, zo lijkt het. Het kon gebeuren dat een trainer gebeld werd door een ouder, met het verhaal dat zijn zoon al geruime tijd gepest werd. De trainer blijkt van niets te weten. De trainer legt het voor aan iemand van de club, die op onderzoek uitgaat.

    Andere mogelijkheden zijn dat het onderwerp niet aan bod is gekomen binnen bijvoorbeeld de trainerscursussen, dat de trainer het niet als zijn probleem ziet. Ook kan het gebeuren dat de trainer het wel als probleem ziet maar gewoon niet weet hoe hij het moet aanpakken. In dat laatste geval doet hij dus niets.

    Op welke signalen zou je, als trainer, nu moeten letten?

    Bij gepeste kinderen valt het op dat ze de training en de wedstrijden niet meer zo leuk vinden. Het kind is ook vaker afwezig. Een kind is ook vaker afwezig. Een kind wordt bij het ‘partijtje’ kiezen opvallend vaak niet gekozen. Opvallend kan ook zijn dat het kind vaak alleen naar de training komt. Datzelfde kind kan ook alleen in de kleedkamer zitten, zonder dat iemand zich op het oog met hem bemoeit.

    Gepeste kinderen zijn vaker eenzaam, hebben vaak geen enkele vriend of vriendin. Een kind krijgt opvallend vaak de schuld van het niet slagen van een oefening. Ook het verliezen van een wedstrijd wordt aan dat kind toegeschreven. Het kind presteert minder dan je van hem of haar gewend bent.

    Gepeste kinderen zijn vaker angstig en meer onzeker dan andere kinderen. Ze huilen vaak als ze ‘gepakt’ worden of trekken zich terug. Ze horen niet tot de sterkste en kunnen moeilijk voor zichzelf opkomen. Ze zien zichzelf als mislukkeling en voelen zich ‘stom’. Dit kan zich op je training kenmerken doordat ze zich bijvoorbeeld direct verontschuldigen als het wat fout gaat. Los van het feit of zij het ook fout doen. Soms zeggen ze bij voorbaat al dat ze iets niet kunnen. Het kan gebeuren dat een ouder je vertelt dat het kind regelmatig thuis komt en dan spullen kwijt is. Ook kun je te horen krijgen dat het kind vertelt dat zijn spullen zijn vernield.

    Welke dingen ‘kunnen’ opvallen bij pesten? Je kunt iemand in je team hebben die opvallend stoer reageert en je heel vaak vertelt hoe populair hij wel niet is. Ze behoren ook vaak tot de sterkste in de groep. Ze hebben ook de behoefte om op te vallen en anderen hun macht te tonen. Ze zijn meestal populair bij een kleine groep kinderen. Ook kan opvallen dat een kind opvallend tegendraads en opstandig is en steeds probeert zijn of haar zin door te drijven. Soms ook trekken zij openlijk jouw rol als trainer in twijfel. Ze komen ook zeer zelfverzekerd over.

    Kenmerkend kan het ook zijn dat het kind zich opvallend agressief gedraagt tegen andere kinderen en tegen volwassenen. Ook kunnen de verhalen over grootse lichamelijke prestaties opvallen. Het kind kan ook opvallen doordat het vaak roddelt en kwaadspreekt over andere kinderen. Wat zie je aan je trainingsgroep? Opvallend is dat de sfeer in de groep niet meer zo best is. Er zijn vaker kinderen die afzeggen. Opvallend zou ook kunnen zijn dat kinderen plotseling door hun ouders gebracht worden. Ook kan het gebeuren dat sommige kinderen juist meer door hun ouder gebracht worden die voor kort altijd alleen kwamen. Opvallend zou ook kunnen zijn dat steeds dezelfde kinderen ‘alleen’ blijven bij het kiezen van de teams.

    Bij het maken van groepjes tijdens de training waar niemand mee wil samenspelen. Opvallend kan ook zijn dat als je eens vraagt hoe kinderen ‘het’ allemaal vinden, je daar niet echt een antwoord op krijgt. Het gaat allemaal wel goed, waar maak jij je druk om. Het is toch leuk, we winnen niet altijd, maar ook dat hoort er bij.

    Ook al heb je nog nooit gezien dat iemand gepest wordt, heb je nog nooit zelf gepest of ben je nog nooit zelf gepest, dan nog zijn er signalen die je aan het denken moeten zetten. Toch is het van belang om ook met bovengenoemde signalen voorzichtig om te gaan. Het kunnen signalen zijn die kunnen duiden op pesten, maar dat hoeft natuurlijk niet!

    Het is wel goed om voortdurend een luisterend oor op kindhoogte te hebben. Wat speelt er? Hoe beleven de kinderen mijn training? Hoe is mijn rol als trainer? De kinderen komen om volleybal te leren, maar ook het agogische aspect mag je in mijn ogen niet uit het oog verliezen. Trainen geven aan kinderen is meer dan alleen het leren van het volleybal.

    'Dat doet mijn kind niet!'

    Het steunen van de ouders van het pestende kind is niet eenvoudig. Het is voor ouders soms heel moeilijk om te horen dat hun kind ‘een pestkop’ is. Ouders hebben toch vaak een bepaald ideaal beeld van hun kind. De informatie dat hun kind nu niet zo'n aardig, sociaal voelend kind is, kan die mythe ruw verstoren. De eerste reactie is vaak een ontkennende reactie, zoiets van ‘Dat doet mijn kind niet!’

    Sommige ouders vinden het ook werkelijk niet de moeite waard om zich druk over te maken: ‘Ach, die plagerijtjes gaan wel weer over’. Sommige ouders kunnen erg afwijzend reageren, sommige ook weten zich er totaal geen raad mee. Ouders kunnen ook een schuldgevoel krijgen: ‘Waar heb ik gefaald?’ Op zich zijn dit heel gewone reacties, niemand vindt het leuk om dit te horen over je kind.

    In het boek ‘Pesten bij kinderen - adviezen aan volwassenen’ van Van der Meer komt deze met enkele adviezen. Hij adviseert dergelijke ouders om dergelijke dingen niet als kritiek op te vatten en er dezelfde manier mee om te gaan als met kritiek: als het waar is, dan moet ik er wat mee.

    Hij adviseert dergelijke ouders na te gaan of de opmerkingen steekhoudend zijn. Ouders kunnen dit doen door te luisteren naar wat de trainer als voorbeelden aandraagt. Dit betekent voor de trainer dat hij, als hij contact opneemt met de ouders van de pester, met steekhoudende argumenten, met duidelijke voorbeelden, moet komen.

    Mijn ervaring is dat dit contact van de trainer met deze ouders goed geargumenteerd moet zijn. Een meer ongenuanceerdere aanpak, gebaseerd op vermoedens, zonder concrete voorbeelden, zou meer kwaad dan goed kunnen doen. Verdere adviezen die Van der Meer onder andere voor deze ouders heeft zijn:

    1. raak niet in paniek

    2. straf niet fysiek

    3. probeer achter de oorzaak van het pesten te komen

    4. probeer het kind gevoelig te maken voor wat het anderen aandoet

    5. corrigeer agressieve buien

    6. besteed aandacht aan je kind

    Deze vijfsporen aanpak komt uit het onderwijs. Zoals eerder is aangegeven hebben sportbonden tot op heden geen belangstelling voor dit onderwerp. Dit stappenplan heb ik vertaald naar de club toe. Bij de punten betreffende het gepeste kind, de pester en de ouders wordt gemeld dat zo nodig geadviseerd kan worden om hen door te verwijzen naar deskundige hulpinstanties. Je kunt dan denken aan bijvoorbeeld sociale vaardigheidstrainingen. Ik vraag mij af in hoeverre dit aan de individuele clubtrainer is om hier een uitspraak over te doen. Wel kan de trainer in voorkomende gevallen de ouders verwijzen naar de voorhanden zijnde informatie, waar deze adviezen wel in genoemd zijn.

    Pesten binnen de les lichamelijke opvoeding

    Een andere insteek komt van Tjeert Kok, die in ‘Lichamelijke Opvoeding’ nummer 8 (1995) een artikel schreef over het probleem pesten binnen de les lichamelijke opvoeding.

    Opvallend vond ik dat Kok schrijft dat hij er niet zo snel voor kiest om ouders te betrekken bij het oplossen van het pesten. Hij is van mening dat het probleem zich in de klas voor doet. De verantwoordelijkheid voor het klassengebeuren ligt in belangrijke mate bij de docenten, aldus Kok. Ouders hebben in zijn ogen niet te maken met de klas als groep. De invloed van de ouders zal in zijn ogen een indirecte zijn. Wel hebben ouders een belangrijke taak bij het signaleren.

    Zes stappen praktijkplan

    Kok gebruikt binnen zijn praktijk een zes stappenplan.

    1 Duidelijke stellingname

    Kok vindt dat de eerste stap het afkeuren van het vervolgen van de zondebok is. Het is volgens hem, zeker voor de zondebok belangrijk om stelling te nemen. Niets doen staat gelijk aan het goedkeuren van het vervolgen van de zondebok. Opgemerkt moet daarbij natuurlijk worden dat van die duidelijke stellingname pas sprake kan zijn als je ook zeker weet dat er een zondebok is. Kok merkt op dat soms het al voldoende is om alleen als docent stelling te nemen. Vaak is er echter meer nodig.

    2 Teamoverleg

    De tweede stap is het teamoverleg. Binnen de club zou je voor kunnen stellen dat het probleem besproken wordt binnen bijvoorbeeld een Technische Commissie. Of in ieder geval die commissie die zich met de voortgang van de teams bezighoudt. Afgesproken kan worden welk traject er gevolgd gaat worden. Misschien moet je er voor kiezen om de betreffende trainer de gesprekken met de zondebok en de agressoren niet te laten voeren? Dit zou dan door een derde gedaan kunnen worden.

    3 Gesprek met de zondebok

    Daarna volgt het gesprek met ‘de zondebok’. Probleem bij dit soort gesprekken is, volgens Kok, dat de ‘zondebok’ niet altijd de behoefte heeft om erover te praten. De angst voor represailles zijn groot. Ook kan het gebeuren dat een ouder bij de trainer komt met het vermoeden dat haar kind gepest wordt. Hij vertelt er dan bij dat hij liever niet wil dat zijn kind het te weten komt dat hij het gemeld heeft. Je hebt in beide gevallen echt een probleem. Je moet er wat mee, maar je kunt niet veel. Niets doen kan echter ook niet, want dan komt het van kwaad tot erger. Volgens Kok geldt in dat geval het gezegde ‘een gewaarschuwd man telt voor twee’. Zie je iets dan kun je actie ondernemen.

    4 Gesprek met de agressor(en)

    In de fase die daarop volgt het aanspreken van de pester. De manier waarop dit gebeurd kan zeer divers zijn. Soms moet dit direct gebeuren. Kok vindt dat ook bestraffen van het pestgedrag een rol moet kunnen spelen. Het feit dat straffen doorgaans niet tot werkelijke gedragsveranderingen leidt wil niet zeggen dat je het moet laten, aldus Kok. Hij vindt dat een pester best lik op stuk kan krijgen. Je moet het daar echter niet bij laten. Soms moet je er voor kiezen om een indirecte manier te gebruiken, waarbij de boodschap ook overkomt. Zo zou je er voor kunnen kiezen om een teamgesprek te plannen over het gevoel ‘winnen en verliezen’ en hoe de kinderen daar mee omgaan. Via zo'n ingang zou het mogelijk kunnen zijn om bij ieders beleving van het spel uit te komen. Daarmee zouden ook de verschillende rollen binnen de groep aan bod kunnen komen. Op die manier zou je uit kunnen komen op het pesten.

    5 Gesprek met de klas

    Hierna ziet Kok een rol voor een klassikaal gesprek. Wij als trainers kunnen dan zoiets plannen als een teamoverleg. Hoe dit gesprek georganiseerd wordt hangt volgens Kok geheel af van de voorgaande stappen. Zo denkt hij dat het soms verstandig is om een klassikaal gesprek te plannen, zonder de zondebok erbij. Omgedraaid zou het ook zinvol kunnen zijn om het gesprek te voeren zonder de pester(s) er bij. Ook kan het gebeuren dat er meerdere gesprekken nodig zijn. Centraal in de klassikale gesprekken is het mobiliseren van de zwijgende middengroep en het gezamenlijk maken van afspraken over gewenst gedrag. Het is zaak, aldus Kok, om regelmatig in de klas terug te komen op de gemaakte afspraken, ‘om ze levend’ te houden.

    6 Teamoverleg

    Ook zou het hele traject weer terug moeten komen in het lerarenoverleg. Ook op clubniveau zijn hier natuurlijk vormen voor te bedenken.

    De club en de bond

    Als vereniging moet je het pestprobleem serieus nemen. Je kunt er over in het clubblad publiceren. Je kunt er over in het clubblad publiceren. Je kunt jouw manier van omgaan daarmee ook als onderwerp. Opnemen in het jeugdbeleidsplan van de vereniging. Het zou heel goed zijn om duidelijke normen en waarden af te spreken binnen de vereniging en deze ook op papier te zetten. Van der Meer is van mening dat hierbij vertrouwenspersonen ingeschakeld kunnen worden. Zij kunnen die normen en waarden bepalen, zij kunnen ook die omgang en gedragscodes opstellen. Hiermee zou, binnen de club (binnen de bond) een discussie op gang gebracht kunnen worden over wat wel en wat niet geaccepteerd kan worden. Binnen de vereniging zou dit kunnen als thema binnen een trainersbijeenkomst.

    Het zou goed zijn om in dat kader je eigen handelen als trainer eens te spiegelen. De Nevobo zou het onderwerp kunnen agenderen als onderwerp voor een Landelijke Jeugdkader Dag!

    Soms wordt er incidenteel ingegrepen, omdat het de spuigaten uitloopt. Die incidentele aanpak kan heel verkeerd uitpakken. Gepeste kinderen lopen bij zo'n incidentmethode nog meer de kans om gepakt te worden, omdat ze ‘geklikt’ hebben. Het zou dus zinvol zijn om tot een structurele aanpak te komen.

    In dit verband is het vreemd, dat sportbonden, dus ook de NeVoBo, in vergelijking met de aandacht voor seksuele intimidatie in de sport, die uiteraard terecht is, niets van zich laten horen als het gaat om een structurele aanpak van pestgedrag.

    Het niet aanpakken van het pestprobleem heeft grote gevolgen voor de ontwikkeling van alle kinderen

    Het pestprobleem wordt lang niet altijd serieus aangepakt: ouders zeggen dat het kind maar van zich af moet bijten. Ouders hebben sowieso moeite met het probleem pesten. Het is al heel moeilijk te accepteren dat jouw kind gepest wordt en niet zo populair is als jij wel gewenst zou hebben. Voor ouders van een kind dat pest is het ook moeilijk. Hoe zou het zijn om te moeten constateren dat nu net jouw kind een ‘ettertje’ is? Daarbij hebben leerkrachten (trainers) het te druk met andere zaken en ook vindt de trainer (de sportbond?) het zijn verantwoordelijkheid niet.

    Het kan ook gebeuren dat ouders wel actie ondernemen, naar de trainer stappen en dan blijkt de trainer ‘de pester’. Ook dit soort incidenten komt voor. Om dit soort incidenten te kunnen oplossen pleit Van der Meer in zijn artikel in Sportsignaal voor vertrouwenspersonen bij de sportbonden zelf. Deze vertrouwenspersonen zouden zich bezig kunnen houden met de rol van seksueel, lichamelijk en geestelijk geweld. Volgens Van der Meer zou dit kunnen leiden tot een hausse aan klachten. Hij ziet dit niet als een probleem. Hij is van mening dat er dan eindelijk wat aan de problemen kunnen doen. Het NOC/NSF kent zelfs de brochure ‘Seksuele intimidatie in de sport, Beleid voeren bij een sportvereniging’. Zou het goed zijn om, net als een beleid om seksuele intimidatie te voorkomen, ook een pestprotocol op te nemen in het (jeugd-)beleid van de vereniging? Misschien zou het NOC/NSF of de NeVoBo ook op dit gebied met een beleidsbrochure kunnen komen speciaal voor sportverenigingen?

    Dit artikel komt hier vandaan:

    home.tiscali.nl/eijlders01/pesten.htm

    Meer goede maatregelen tegen pesten:

    www.pesten.net/leerlingen/w_s_k_doen.html

    Andere sites over pesten:

    www.pesten.startkabel.nl

  • Jorien de Weter

    Hartelijke dank voor dit voor velen zeer leerzame artikel. Hoewel deels ruim wetenschappelijk te noemen, toch geschreven in een door eenieder begrijpelijke stijl.

    Nuttig en goed !

  • bus

    Pesten

    Definitie van pesten

    Pesten is het systematisch uitoefenen van psychische- en/of fysieke mishandeling door een kind of een groep kinderen van 1 kind dat niet in staat is zichzelf te verdedigen.

    Systematisch.

    Ongelijk verdeelde macht.

    Psychische en fysieke schade.

    Niet weerbaar.

    Definitie van plagen

    Er sprake van een incident.

    Bijna of geheel gelijke macht.

    Geen blijvende schade.

    Wel voldoende weerbaar.

    Het zondebok verschijnsel

    Een kind in een geïsoleerde positie wordt bedreigd door de rest van de groep.

    Partijen

    De pester

    Deze geniet van zijn macht.

    Slachtoffer

    Kan denken dat het normaal is dat hij mishandeld wordt.

    Kan bang zijn de groepsnorm te doorbreken.

    Bang zijn om niet geloofd te worden.

    Bang zijn voor verergering van de situatie.

    De rest van de klas is onderverdeeld in groepen met verschillende belangen.

    De actief meepesters uit angst om zelf slachtoffer te worden.

    Pest ook, niet uit angst, maar uit berekening. Ze profiteren van de situatie. Ze worden er zelf beter van.

    Leerlingen die niet pesten, maar ook geen steun verlenen om te stoppen. Ze voelen zich wel schuldig.

    Leerlingen die niet door hebben wat in de groep speelt.

    Leerlingen met een hoge status binnen de groep en die het af en toe voor het slachtoffer opnemen.

    Mechanismen die een rol spelen bij het zondebok fenomeen.

    Samenzwering om te zwijgen.

    Omstanders dilemma. Personen raken in tweestrijd, wanneer ze geconfronteerd worden met machtsmisbruik. (Zoeken naar uitvluchten, om geen partij te kiezen)

    Het schuldig achten van het slachtoffer.

    Soorten zondebokken.

    Passieve zondebokken. (angstig, onzeker, gevoelig en rustig)

    Actieve, provocerende zondebokken.

    Ieder kind kan het in zich hebben om een zondebok figuur te worden, als het maar afwijkt van de door de meerderheid vastgestelde norm!

    De pester, het slachtoffer en de rest van de klas hebben er belang bij om niet te praten. Hierdoor merken leerkrachten en ouders het vaak niet op.

    Theorie achter het zondebok fenomeen.

    Het zondebokfenomeen, is vijandig gedrag tegen een onschuldig en hulpeloos slachtoffer, dat optreedt wanneer en omdat de eigenlijke bron van frustratie niet aanwezig is of om welke reden ook niet aangevallen kan worden.

    Er is dus altijd sprake van een verstoord groepsevenwicht.

    Hoe kinderen pesten

    Met woorden:

    Vernederen: Hou jij onze handschoenen maar even vast, dat is toch het enige dat jij kunt.

    Schelden: Viezerik, vuurtoren, schele.

    Dreigen: Je vertelt het niet aan de meester, want dan pakken we je straks.

    Belachelijk maken, uitlachen.

    Kinderen niet bij hun eigen naam noemen maar altijd bij een bijnaam.

    Gemene briefjes schrijven.

    Lichamelijk:

    Trekken aan kleding, duwen, sjorren.

    Schoppen en slaan.

    Krabben, bijten en haren trekken.

    Met wapens: messen, stokken.

    Door achtervolging enz.:

    Achterna lopen, opjagen.

    In de val laten lopen, klem zetten.

    Opsluiten.

    Door uitsluiting:

    Doodzwijgen: niet reageren op wat het kind doet of zegt, niet tegen hem/haar praten.

    Uitsluiten: het kind mag niet meedoen met spelletjes, niet meelopen naar huis, niet komen op een verjaardag.

    Door stelen of vernielen van bezittingen:

    Afpakken van kledingstukken en andere spullen.

    Beschadigen van spullen: kliederen op boeken, schoppen en gooien met een schooltas, banden lek steken.

    Door afpersing:

    Dwingen om geld of spullen af te geven.

    Dwingen om iets voor de pesters te doen: geld of snoep meenemen, een klus opknappen.

    De vijfsporenaanpak

    Bij het bestrijden van pesten wordt meestal uitgegaan van de vijfsporenaanpak:

    Steun bieden aan het kind dat gepest wordt:

    Naar het kind luisteren en haar/zijn probleem serieus nemen.

    Met het kind overleggen over mogelijke oplossingen.

    Samen met het kind werken aan oplossingen.

    Zonodig zorgen dat het kind deskundige hulp krijgt, bijvoorbeeld een sociale vaardigheidstraining.

    Assertiviteitstraining.

    Steun bieden aan het kind dat zelf pest:

    Juridisch gesprek, waarin straf wordt gegeven aan de pester.

    Probleemoplossend gesprek, daarin legt men de oorzaak van het pestgedrag bloot en maakt de pester gevoelig voor wat hij met de gepeste leerling uithaalt.

    Met het kind bespreken wat pesten voor een ander betekent.

    Het kind helpen om op een positieve manier relaties te onderhouden met andere kinderen.

    Het kind helpen om zich aan regels en afspraken te houden.

    Zonodig zorgen dat het kind deskundige hulp krijgt, bijv. een sociale vaardigheidstraining.

    De middengroep betrekken bij de oplossingen van het pestprobleem:

    Met de kinderen praten over pesten en over hun eigen rol daarbij.

    Met de kinderen overleggen over mogelijke oplossingen en over wat ze zelf kunnen bijdragen aan die oplossingen.

    Samen met de kinderen werken aan oplossingen, waarbij ze zelf een actieve rol spelen.

    De school (of de club, het buurthuis, de sportschool) steunen bij het aanpakken van het pesten:

    De leerkrachten en de rest van de schoolorganisatie informatie geven over pesten als algemeen verschijnsel en over het aanpakken van pesten in de eigen groep en de eigen school.

    Werken aan het tot stand brengen van een algemeen beleid van de school rond veiligheid en pesten waar de hele school bij betrokken is.

    De ouders steunen:

    Ouders die zich zorgen maken over pesten, serieus nemen.

    Informatie en advies geven over pesten en de manieren waarop pesten kan worden aangepakt.

    In samenwerking tussen school en ouders het pestprobleem aanpakken.

    Zonodig ouders doorverwijzen naar deskundige ondersteuning.

    Onjuiste stelling omtrent pesten (H. Janssens; gedrags- en werkhoudings- en zorgverbreding)

    Pesten is normaal.

    Het kind roept het kind over zichzelf af.

    Het kind moet maar meer over zichzelf afbijten.

    Het moet moet meer sociale vaardigheid leren om zich te verweren.

    Het kind moet zich meer aanpassen aan de groep.

    Opvallend gedrag van de zondebok.

    Claimen van kinderen die wel eens aardig zijn.

    Overdreven gedrag. (op een eigenaardige manier blij, aardig of bos zijn)

    Afkoop gedrag.

    Klikken

    Sociaal en inadequaat reageren.

    Deze gedragingen zijn niet de oorzaak maar het gevolg van gepest worden.

    Gedrag van de pesters.

    Klein groepje leerlingen. Op te merken via observatie.

    Onderling smoezen en samenscholen.

    Negatieve rol van de mentor.

    Te passief.

    Kan af en toe meedoen aan het pestgedrag, doordat hij alleen oog heeft voor het vreemde gedrag van het kind.

    De rol van de ouders.

    Negatieve rol ouders:

    Het kind halen en brengen. (overbescherming)

    Afkoop gedrag tegenover pesters.

    Claimen van kinderen uit de tussengroep die wel eens aardig zijn.

    Naar de ouders van de pester gaan. (Het pestende kind kan wraak nemen voor de straf die het van de ouders krijgt.

    Positieve rol van de ouders.

    Bespreekbaar maken via de groepsmentor.

    Gevoel van eigenwaarde herstellen.

    Het voortgezet onderwijs.

    Pesten komt het meeste voor op school.

    Daardoor werkt het het beste als de school het pestprobleem signaleert en er samen met andere betrokkenen iets aan doet.

    Het belangrijkste wat de school kan doen is het pesten zoveel mogelijk voorkómen. De school moet voor iedereen een veilige en prettige plek zijn.

    Voor een deel moet dat in de klassen zelf gebeuren. Als leraren de leerlingen serieus nemen en ze niet afkatten, geven ze een positief voorbeeld. Ook is het belangrijk dat leraren een duidelijke houding hebben met betrekking tot conflicten tussen de leerlingen onderling, bijvoorbeeld door geen partij te kiezen.

    De mentor of klasseleraar van een klas heeft daarbij een speciale taak. Deze kan sociale conflicten en pestsituaties met de klas bespreken en er samen met de klas oplossingen voor bedenken.

    Pesten komt veel voor in de gangen, in de kantine en op het schoolplein. Daarom is het nodig dat de school als geheel een beleid ontwikkelt tegen pesten zodat leerlingen en ouders er op kunnen vertrouwen dat de school voor iedereen een veilige plaats is.

    Voorkómen en bestrijden van pesten

    Pesten is geen eenvoudig probleem. Daarom lijkt het vaak onoplosbaar. Toch is pesten wel te bestrijden als het serieus wordt genomen.

    Dat betekent dat kinderen moeten weten dat ze om hulp kunnen aankloppen bij de volwassenen om hen heen. Voor volwassenen betekent het, dat ze aandacht moeten hebben voor de signalen van de kinderen. Ze moeten luisteren naar wat de kinderen te vertellen hebben en daar over praten. Voor leerkrachten en begeleiders van groepen in de vrije tijd betekent het dat ze groepsgesprekken moeten voeren, regels moeten afspreken en zorgen dat die regels ook werken.

    Het pestprobleem wordt lang niet altijd serieus aangepakt: ouders zeggen dat een kind maar van zich af moet bijten, leerkrachten hebben het te druk en de trainer vindt het zijn verantwoordelijkheid niet.

    Als volwassenen alleen af en toe ingrijpen, kan dat verkeerd uitpakken. Gepeste kinderen worden daarna nog meer het slachtoffer omdat ze ‘geklikt’ hebben.

    Daarom is het belangrijk om het pestprobleem degelijk aan te pakken. Daarbij zijn alle betrokkenen nodig. Ieder van hen kan een begin maken met het oplossen van het pestprobleem.

    Kinderen die worden gepest kunnen beginnen door met hun ouders, leerkrachten of andere vertrouwde volwassenen te gaan praten. Ze kunnen ook om raad vragen, bijvoorbeeld bij de kindertelefoon.

    Andere kinderen kunnen bij hun ouders of leerkrachten aankaarten dat er gepest wordt.

    Ouders kunnen met hun kinderen gaan praten en het probleem met andere ouders, op school of in de speeltuin bespreken.

    Leerkrachten kunnen het pesten als algemeen probleem regelmatig in hun klas bespreken. Ze kunnen proberen in de klas een open en vriendelijke sfeer te creëren. Concrete pestsituaties kunnen ze met de betrokken kinderen bepraten. Samen met hun collega's kunnen ze werken aan een schoolbeleid rond sociale regels en pesten.

    De directie van een school of buurthuis, het bestuur, de ouderraad of de medezeggenschapsraad kunnen de manier van omgaan bespreken en toewerken naar een beleid daarover.

    Begeleiders van groepen, trainers en anderen die te maken hebben met kinderen buiten schooltijd, kunnen het pesten met de kinderen bespreken. Ze kunnen proberen de samenwerking tussen de kinderen bevorderen.

    Anderen, zoals de wijkagent of de schoolarts, kunnen sociale problemen tussen kinderen die zij hebben geconstateerd aan de orde stellen in hun contacten met scholen en buurthuizen. Ook kunnen zij door hun bijzondere positie soms net een andere invloed uitoefenen op de kinderen dan leerkrachten en begeleiders. de ernst van de situatie niet inschatten.

    Pestprotocol

    Enkele jaren geleden is daartoe door de landelijke ouderorganisaties in het onderwijs een Nationaal Onderwijsprotocol tegen Pesten ontwikkeld. Het is de bedoeling dat alle onderdelen van een school (bestuur, team, medezeggenschapsraad, leerlingenraad en ouderraad) dit protocol onderschrijven.

    Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen ontwikkelt beleid rond De Veilige School. Het streven is, de school te maken tot een plek waar iedereen zich veilig kan voelen. Zaken als seksuele intimidatie komen daarbij aan bod, maar ook geweld op school en pesten.

    Natuurlijk zijn projecten en beleidsplannen op zichzelf geen oplossing voor het pesten op school. Ze kunnen wel een belangrijke aanzet geven.

    Ouders kunnen er aan meewerken dat op de school van hun kinderen een anti-pest-beleid wordt ontwikkeld. Door gesprekken met de leerkracht of via de ouderraad of de medezeggenschapsraad kunnen zij het onderwerp aan de orde brengen.

    Literatuur:

    Het zondebok-fenomeen op school (B. van der Meer)

    Pesten op school (B. van der Meer)

    Hulp bij pesten: http://www.kindertelefoon.nl/

    Je kunt de Kindertelefoon ook met je mobiele telefoon bereiken. Bel naar 0900-0132. Dit nummer is niet gratis. Het kost je 20 eurocent per minuut, plus de kosten van je mobiele telefoon.

    Feiten over Pesten (bron: http://www.sjn.nl/pesten/)

    De meeste basisschoolleerlingen, ruim zestig procent, worden wel eens gepest. Een enkel keertje gepest worden, daar is overheen te komen. Echter, 8 % van de basisschoolleerlingen wordt minstens één keer per week gepest. Dit zijn er minimaal twee per klas. Pesten gebeurt vooral op school. Bijna de helft van de gepeste kinderen vertelt het aan de leerkracht. Volgens de leerlingen grijpen de leerkrachten lang niet altijd in als er gepest wordt. De meeste kinderen vinden het vervelend om te merken dat andere kinderen gepest worden. Veertig procent van de kinderen probeert te helpen als een ander kind wordt gepest. Ongeveer even veel kinderen vinden dat ze eigenlijk iets zouden moeten doen, maar doen het toch niet.

    Veel kinderen vertellen thuis niet dat ze gepest worden.

    Van de leerlingen in het voortgezet onderwijs (klas 2 en 4) meldt dertig procent dat ze niet worden gepest. Twee procent wordt meer dan één keer per week gepest. Een klein gedeelte van de jongeren vertelt aan een docent dat hij of zij is gepest. De leerkrachten grijpen niet vaak in als er wordt gepest. Ruim twintig procent van de jongeren in het voortgezet onderwijs probeert een gepest kind te helpen. Twee keer zoveel jongeren vinden dat ze eigenlijk zouden moeten helpen, maar doen het niet.

    Dit blijkt uit een landelijk onderzoek uit 1991. Er deden 30 scholen voor basisonderwijs aan mee en 36 voortgezet onderwijs-scholen. In totaal zijn 88 klassen kinderen bij het onderzoek betrokken. Het onderzoek bouwt voort op grootschalig onderzoek in Scandinavië. De uitkomsten van het Nederlandse onderzoek kloppen in grote lijnen met de resultaten uit andere landen.

    Overigens worden niet alleen kinderen gepest. Ook op het werk lijkt pesten regelmatig voor te komen.

    Copyright © 2010 Orthopedagogiek info

    Last modified: 07/12/2010

    http://www.orthopedagogiek.com/pesten.htm

    www.orthopedagogiek.com/pesten.htm

  • bus

    Pestprotocol van de Barneveldse voetbalvereniging SDVB plus achtergrondinformatie.

    (voor een groot deel overgenomen van het protocol van een basisschool)

    SDV Barneveld wil haar jeugdspelers een omgeving bieden, waarin zij zich op een prettige en positieve wijze kunnen ontwikkelen. Pesten verstoort dat en helaas gebeurt dat overal. Sportclubs die beweren dat pesten bij hun vereniging niet plaatsvindt nemen het pestgedrag niet serieus. Het is belangrijk om een duidelijk en helder beleid te hebben waar alle betrokkenen op kunnen terugvallen in voorkomende gevallen.

    Het pestprotocol is een vastgelegde wijze waarop we het pestgedrag van kinderen in voorkomende gevallen benaderen. Het biedt alle betrokkenen duidelijkheid over de gevolgen, de ernst en ook specifieke aanpak van dit ongewenste gedrag. Op de leidersavond aan het begin van het voetbalseizoen zal het pestprotocol aan de orde worden gesteld. Het pestprotocol is ook opgenomen als bijlage bij de jeugdleidersleidraad.

    Naast dit protocol is er ook een vertrouwenspersoon die kan worden benaderd door de gepeste speler, zijn ouders of leider. De vertrouwenspersoon is te bereiken via het emailadres: vertrouwenspersoon@sdvb.nl. Zie ook de SDVB-site onder Algemeen.

    Uitgangspunten bij het pestprotocol

    1. Als pesten en pestgedrag plaatsvindt, ervaren we dat als een probleem voor SDVB zowel voor de leider/trainers als de ouders, de kinderen, de gepeste kinderen, de pesters en de ‘zwijgende’ groep kinderen

    2. SDVB heeft een inspanningsverplichting om pestgedrag te voorkomen en aan te pakken door het scheppen van een veilig klimaat waarbinnen pesten als ongewenst gedrag wordt ervaren en in het geheel niet wordt geaccepteerd.

    3. Leiders en trainers moeten tijdig inzien en alert zijn op pestgedrag in algemene zin. Indien pestgedrag optreedt, moeten zij duidelijk stelling en actie ondernemen tegen dit gedrag.

    4. Wanneer pesten, ondanks alle inspanningen weer optreedt, wordt de uitgewerkte procedure uitgevoerd.

    5. Dit pestprotocol wordt door de jeugdcommissie onderschreven en wordt ook met leiders/trainers besproken en ter inzage aangeboden.

    Protocol

    A Maatregelen en procedure:

    Preventieve maatregelen:

    De leider/trainer bespreekt met de jeugdspelers de algemene afspraken en regels in het team aan het begin van het voetbalseizoen. Het onderling plagen en pesten wordt hier benoemd en de regels van het pestprotocol worden expliciet besproken.

    Strafmaatregelen:

    Indien er sprake is van herhaald pestgedrag worden de ouders van de pester in het bijzijn van de pester op de hoogte gesteld van de ongewenste gebeurtenissen in een gesprek in het clubhuis. Hierbij is ook een lid van de jeugdcommissie aanwezig. Aan het eind van dit oudergesprek worden de afspraken met de pester uitdrukkelijk doorgesproken en ook vastgelegd. Ook de op te leggen sancties bij overtreding van de afspraken worden daarbij vermeld. Gedacht kan worden aan het vaker op reserve staan. Indien het pestgedrag van de pester niet aanzienlijk verbetert, en / of de ouders van het kind werken onvoldoende mee om het probleem ook aan te pakken kan de strafcommissie overgaan uitsluiting van een aantal wedstrijden (schorsing). Uiteindelijk kan de pestende speler ook geroyeerd worden van de club.

    B De concrete invulling als handvat van het pestprotocol:

    Formulieren en procedures leiden op zichzelf niet tot het verdwijnen van ongewenst gedrag. Wel is het belangrijk om in zaken als pestgedrag duidelijk te monitoren hoe het verloop van een casus wordt behandeld want er is veel tijd mee gemoeid en er zijn ook vele betrokkenen. Onderstaande tekst geeft concrete invullingen en handreikingen.

    De leider/trainer heeft een zeer belangrijke rol. Hij/zij zal helder en duidelijk moeten maken dat dit ongewenste gedrag volstrekt niet geaccepteerd wordt. De leider/trainer biedt in eerste instantie de gepeste speler bescherming, spreekt zwaar en ernstig met de pester en zijn ouders en richt zich vervolgens op de zwijgende middengroep en de meelopers.

    Hulp aan het gepeste kind:

    De begeleiding van de gepeste speler is van groot belang. Het kind is vaak eenzaam en altijd slachtoffer en heeft recht op professionele zorg vanuit de vereniging. Naast het voorkomen van nieuwe ongewenste ervaringen staat het verwerken van de ervaringen. Dit gebeurt vooral door gesprekken met de leider/trainer.

    Hulp aan de pester:

    Pesters zijn niet in staat om op een normale wijze met anderen om te gaan en hebben dus óók hulp nodig. Die hulp kan bestaan uit een gesprek vanuit het protocol waarin ondubbelzinnig zal worden aangegeven welk gedrag niet geaccepteerd wordt. Dit gesprek wordt gevoerd als een slecht-nieuwsgesprek. Er wordt een schriftelijk verslagje van gemaakt.

    Een duidelijk afspraak voor een vervolggesprek op termijn ongeacht de ontwikkelingen en welke straf er zal volgen indien het pestgedrag toch weer voorkomt.

    Hulp aan de zwijgende middengroep en de meelopers:

    De zwijgende middengroep is als eerder beschreven in dit stuk van cruciaal belang in de aanpak van het probleem. Als de groep eenmaal in beweging is gebracht, hebben kinderen die pesten veel minder te vertellen. Deze middengroep is eenvoudig te mobiliseren, niet alleen door de leider/trainer, maar ook door de ouders.

    Hulp aan de ouders

    Voor de ouders van het gepeste kind is het van belang dat SDVB ernst maakt met de aanpak van het pesten. Met de ouders van het gepeste kind zal overleg zijn over de aanpak en de begeleiding van hun kind. De ouders van de pesters moeten absoluut op de hoogte zijn van wat er met hun kind gebeurt. Zij hebben er recht op te weten dat hun kind in sociaal opzicht bepaald zorgwekkend gedrag vertoont dat dringend verbetering behoeft. Ouders kunnen hun kinderen zeggen dat zij het verschrikkelijk vinden als kinderen elkaar pesten. Dat als hun kind het ziet, het zeker niet mee moet pesten, maar stelling moet nemen. Indien het kind die stelling niet durft te nemen, het altijd aan de ouders of aan de leider/trainer moet vertellen. Praten over pesten is fundamenteel iets anders dan klikken

    De 10 gouden regels vanuit het pestprotocol zijn:

    1. Je beoordeelt andere speler niet op zijn/haar uiterlijk

    2. Je sluit een andere speler niet buiten van activiteiten

    3. Je komt niet zonder toestemming aan de spullen van een ander

    4. Je scheldt een andere speler niet uit en je verzint geen bijnamen

    5. Je lacht een andere speler niet uit en je roddelt niet over andere spelers

    6. Je bedreigt elkaar niet en je doet elkaar geen pijn

    7. Je accepteert een andere speler zoals hij of zij is

    8. Je bemoeit je niet met een ruzie door zomaar partij te kiezen

    9. Als je zelf ruzie hebt, praat het eerst uit lukt dat niet dan meld je dat bij de leider of de trainer.

    10. Als je ziet dat een speler gepest wordt, dan vertel je dat aan de leider/trainer. Dat is dan geen klikken!

    Achtergrondinformatie

    Voorbeelden van specifiek pestgedrag:

    Verbaal:

    Vernederen:”Haal jij alleen de ballen maar uit de bosjes, je kunt niet goed genoeg voetballen om echt mee te doen

    Schelden: “ Viespeuk, etterbak, mietje” enz.

    Dreigen: “Als je dit of dat doet, dan grijpen we je”

    Belachelijk maken, uitlachen bij lichaamskenmerken of bij een verkeerde actie op het veld Kinderen een bijnaam geven die als negatief worden ervaren. (rooie, dikke, dunne, flapoor, centenbak enz)

    Fysiek:

    Trekken en duwen of spugen.

    Schoppen en laten struikelen. Krabben, bijten en haren trekken.

    Intimidatie:

    Een speler achterna blijven lopen of hem/haar ergens opwachten.

    Iemand in de val laten lopen, de doorgang versperren of klem zetten tussen de fietsen.

    Dwingen om bezit dat niet van jou is af te geven

    Een speler dwingen bepaalde handelingen te verrichten, bijvoorbeeld geld of snoep meenemen.

    Isolatie:

    Steun zoeken bij andere spelers bijv. zodat de speler niet wordt uitgenodigd voor leuke dingetjes.

    Uitsluiten: de speler wordt niet aangespeeld, mag niet meefietsen naar huis, enz

    Stelen of vernielen van bezittingen:

    Afpakken van spullen, kleding

    Beschadigen en kapotmaken van spullen: schoppen tegen en gooien met een voetbaltas, banden van de fiets lek steken.

    Het specifieke van pesten is dus gelegen in het bedreigende en vooral systematische karakter. De inzet van het pestgedrag is altijd macht door intimidatie. Bij dit echte pestgedrag zien we ook altijd de onderstaande rolverdeling terug bij een aantal betrokkenen.

    De gepeste kinderen (slachtoffers)

    Sommige kinderen hebben een grotere kans om gepest te worden dan anderen. Dat kan komen door uiterlijke kenmerken maar het heeft vaker te maken met vertoond gedrag, wijze waarop gevoelens worden beleefd en de manier waarop dat geuit wordt.

    Veel kinderen die worden gepest hebben een beperkte weerbaarheid. Ze zijn niet in staat daadwerkelijk actie te ondernemen tegen de pestkoppen en stralen dat dan ook uit naar hun kwelgeesten. Vaak zijn ze angstig en onzeker in een groep, ze durven weinig of niets te zeggen, omdat ze bang zijn om uitgelachen te worden. Deze angst en onzekerheid worden verder versterkt door het ondervonden pestgedrag, waardoor het gepeste kind in een vicieuze cirkel komt waar het zonder hulp zeker niet uitkomt. Gepeste kinderen voelen zich vaak eenzaam, hebben in hun gepeste omgeving geen vrienden om op terug te vallen en kunnen soms beter met volwassenen opschieten dan met hun leeftijdgenoten. Jongens die worden gepest horen bijna nooit tot de motorisch beter ontwikkelde kinderen.

    De pestkoppen (daders)

    Kinderen die pesten zijn vaak juist fysiek wel de sterksten uit de groep. Ze kunnen zich permitteren zich agressiever op te stellen en ze reageren dan ook met dreiging van geweld of de indirecte inzet van geweld. Pesters lijken in eerste indruk populair te zijn in een team, maar ze dwingen hun populariteit in de groep af door te laten zien hoe sterk ze zijn en wat ze allemaal durven. Met het vertoonde pestgedrag gaat ze dat gemakkelijk af en ze krijgen andere kinderen mee bij het gedrag naar een slachtoffer.

    Pesters hebben ook feilloos in de gaten welke kinderen gemakkelijk aan te pakken zijn en als ze zich al vergissen, gaan ze direct op zoek naar een volgend slachtoffer De zwijgende meerderheid en potentiële meelopers krijgen een keuze die onuitgesproken wordt opgelegd en die aan duidelijkheid niet te wensen overlaat: Je bent voor of je bent tegen me. Hier gaat een grote dreiging uit naar de gezamenlijke omgeving van pester en slachtoffer. Alles is immers beter dan door de “machtige pester” zelf gepest te worden. De pesters stralen juist deze dreigende zekerheid met verve uit. Ze overtreden bewust regels en hebben vaak vaardigheden ontwikkeld om met hun daden weg te komen. Het profiel van de pester is sterk zelf bevestigend, hij ziet zichzelf als een slimme durfal die de dommerds de loef afsteekt en ze dat ook bij herhaling laat merken. “Wie maakt mij wat? ” staat met grote letters op het voorhoofd geschreven.

    Het komt ook regelmatig voor dat een pestkop een kind is dat in een andere situatie zelf slachtoffer is of was. Om te voorkomen weer het mikpunt van pesten te worden, kan een kind zich bijvoorbeeld in een andere omgeving dan die van zijn slachtofferrol, vervolgens als pester gaan opstellen en manifesteren.”Laten pesten doet pesten”.

    Een succesvolle pester leert niet om zijn agressie op een andere manier te uiten dan door het ongewenste pestgedrag te vertonen. Pesters maken een abnormale sociale ontwikkeling door met alle gevolgen van dien voor de pester zelf.

    De meelopers en de andere kinderen

    De meeste kinderen zijn niet direct betrokken bij pesten in de direct actieve rol van pester. Sommige kinderen behouden enige afstand en andere kinderen doen incidenteel mee. Dit zijn de zogenaamde “meelopers “. Er zijn ook kinderen die niet merken dat er gepest wordt, of er zijn kinderen die het niet willen weten dat er gepest wordt in hun directe omgeving.

    Het specifieke kenmerk van een meeloper is de grote angst om zelf in de slachtofferrol te geraken. Maar het kan ook zijn dat meelopers stoer gedrag wel interessant vinden en denken daardoor in populariteit mee te liften met de pester in kwestie.

    Het heeft absoluut zin om daadwerkelijk op te staan tegen het pesten. Zodra andere kinderen het gepeste kind te hulp komen of tegen de pesters zeggen dat ze moeten ophouden, kan de situatie aanzienlijk veranderen. Het pesten wordt dan al direct minder vanzelfsprekend en draagt bovendien grotere risico `s met zich mee. De situatie voor met name meelopers verandert door het ongewenste karakter van het vertoonde pestgedrag. Het wordt duidelijk dat het geen groepsnorm is om mee te gaan in het pestgedrag. Meelopers horen graag bij de norm en de grote groep en zijn niet bereid om grote risico`s te lopen waarvan ze de gevolgen niet kunnen overzien, dit in tegenstelling tot de ervaren pester.

    Kinderen die pestgedrag signaleren en dit bij de leider/trainer aangeven vervullen dus een belangrijke rol. Ook de ouders kunnen een belangrijke rol spelen. Ouders van kinderen die gepest worden en die dit probleem met de club willen bespreken, zijn natuurlijk altijd emotioneel bij het onderwerp betrokken. De gevoelde onmacht bij deze ouders wordt door hen sterk ervaren en is niet altijd een goede leidraad tot een rationeel handelen. De ouder wil maar een ding en dat is dat het pestgedrag ogenblikkelijk stopt.

    Te verwachten problemen bij de aanpak van pesten.

    Bij het gepeste kind: Een gepest kind schaamt zich vaak voor zijn gedrag, het voldoet niet aan normen die de ouders graag in hun kinderen terugzien: een vrolijk en vooral onbezorgd kind dat zelfstandig in staat is zijn boontjes te doppen. Pesten is een groot probleem voor kinderen en zorgt ook voor een evenredig groot probleem bij de erkenning en de aanpak ervan. Veel gepeste kinderen doen er dan uiteindelijk ook maar het zwijgen toe en vereenzamen. De angst wordt aanvankelijk nog groter als het pesten bespreekbaar gemaakt wordt door de ouders, waar door het gepeste kind eens te meer met de gevolgen van het pesten kan worden geconfronteerd. Als represaille kan er in nog heviger mate gepest worden dan daarvoor al het geval was.

    Bij de pester: De pester zelf ziet zich in zijn machtsspel bedreigd, en dat moet ten koste van alles voorkomen worden. Soms blijken de pesters echter net zo opgelucht als de slachtoffers bij een duidelijke aanpak. Er wordt immers ook aandacht besteed aan hun onmacht om normaal met andere kinderen een relatie op te bouwen. Bij een aantal pesters is dat hun liefste wens waardoor ze echter helaas onmachtig zijn door het ontbreken van het hanteren van de juiste vaardigheden. In de directe kind-omgeving: Daarnaast is het goed te weten dat er altijd kinderen zijn die zich schuldig voelen omdat ze niet op kunnen komen voor het slachtoffer door actief te helpen of een volwassene te hulp roepen. Dit is vergelijkbaar met het niet te hulp schieten bij het verdrinken van mensen, waar een menigte bij aanwezig is.

    Ook zijn er altijd kinderen die helemaal niet in de gaten hebben dat er in hun omgeving gepest wordt. Ze zien wel het een en ander gebeuren, maar kunnen de gebeurtenissen niet duiden als pestgedrag, waar gepeste kinderen erg veel last van ondervinden.

    Bij de ouders: Ouders van kinderen hebben vaak moeite om hun kind terug te zien in de rol van meeloper of pester. Ouders beschikken niet altijd over de juiste informatie en ook het zich op beperkte schaal voordoen van conflictsituaties tussen groepen kinderen, zorgt ervoor dat er nauwelijks vergelijkingsmateriaal voorhanden is. Een pester op de voetbalclub hoeft zich in de thuissituatie niet als pester te manifesteren.

    Sommige ouders zien ook de ernst van de situatie onvoldoende in. Zij vertalen het pestgedrag van hun kind in weerbaar gedrag.

    Hun kind maakt echter een abnormale ontwikkeling door met grote risico`s op normatief afwijkend gedrag op latere leeftijd met grote gevolgen. Andere ouders zien er niets meer in dan wat onschuldige kwajongensstreken. De slogan:“Ach iedereen is wel eens gepest, u toch ook?”, geeft de visie van de ouders op dit gedrag aardig weer. Behalve de pester moeten dus ook vaak de ouders doordrongen worden van het ongewenste karakter voor alle betrokkenen van het vertoonde pestgedrag.

  • bus

    Het bovenstaande artikel over pesten op de sportclub komt hier vandaan:

    http://home.tiscali.nl/eijlders01/pesten.htm

    Meer goede maatregelen tegen pesten:

    http://www.bobvandermeer.info/

    www.bobvandermeer.info/

    Andere sites over pesten:

    http://www.pesten.startkabel.nl

    www.pesten.startkabel.nl

    http://www.pesten.startpagina.nl

    www.pesten.startpagina.nl

  • bus

    Preventie van jongerengeweld

    Voor preventie en bestrijding van jongerengeweld is het nodig dat de landelijke Nederlandse overheid buitenlandse(!) top-exerts op dit gebied raadpleegt.

    Dat kan effectief en kostenbesparend via email, videochat, vergadersoftware, wiki's, webvideo's, en wetenschappelijke webfora. Die vormen van internet-communicatie lijken me veel zinvoller en goedkoper dan dure buitenlandse studiereizen voor beleidsmakers.

    Dergelijke vormen van overleg met buitenlandse top-experts lijken me veel zinvoller dan zeer uitgebreide onderlinge vergaderingen van alleen Nederlandse beleidsmakers en deskundigen op dit gebied. Want Nederlandse beleidsmakers en Nederlandse gedragsdeskundigen op het gebied van jongengeweld zijn vaak onvoldoende op de hoogte van recente buitenlandse wetenschappelijke onderzoeksresultaten en lijden vaak aan een Nederlandse tunnelvisie op het gebied van jongerengeweld.

    De Nederlandse overheid moet een wetenschappelijk politiek webforum opzetten in het Nederlands en één in het Engels over jongerengeweld. Laat iedereen daar anoniem meepraten, mits constructief, respectvol, op wetenschappelijk niveau en onderbouwd met recente wetenschappelijke onderzoeksresultaten.

    DeNederlandse overheid moet buitenlandse top-experts op het gebied van youth violence uitnodigen om (tegen betaling) mee te discussiëren op dat Engelstalige wetenschappelijke webforum.

    Zolang de Nederlandse overheid niet een dergelijk wetenschappelijk webforum over jongerengeweld opzet, kan ieder ander dat alvast zelf doen. Forum-software die daarvoor nodig is, is gratis beschikbaar via internet en eenvoudig te bedienen zonder bijzondere ICT-kennis.

    De weblinks hieronder leiden naar de meest succesvolle methoden die wereldwijd bekend zijn voor preventie van geweld door jeugd en jongeren. Oftewel: best practices in youth violence prevention.

    Centres for Disease Control and Prevention (CDC) are part of the federal USA Department of Health and Human Services.

    http://www.cdc.gov/ViolencePrevention/youthviolence/index.html

    www.cdc.gov/ViolencePrevention/youthviolence/index.html

    http://www.cdc.gov/violenceprevention/pub/YV_bestpractices.html

    www.cdc.gov/violenceprevention/pub/YV_bestpractices.html

    The National Criminal Justice Reference Service (NCJRS) is a USA federal organisation, offering justice and drug-related information, to support research, policy, and program development worldwide.

    https://www.ncjrs.gov/yviolence/prevention.html

    www.ncjrs.gov/yviolence/prevention.html

    The Best Practice Interventions Section of the Canadian Best Practices Portal for Health Promotion and Chronic Disease Prevention provides access to evaluated community and population health interventions relevant to chronic disease prevention and health promotion. Designed to help Canadian public health practitioners and decision makers identify suitable interventions that they can adapt and replicate to meet their needs, the list of interventions is highly accessible, easy to use and dynamic.

    http://66.240.150.14/topic/br-rlac/6/page/1

    www.66.240.150.14/topic/br-rlac/6/page/1

    Youth Violence Prevention in Minneapolis Moves Forward

    http://www.minneapolismn.gov/mayor/news/WCMS1P-096524

    www.minneapolismn.gov/mayor/news/WCMS1P-096524

    Colorado 9to25

    http://co9to25.org/2012/09/youth-violence-prevention/

    www.co9to25.org/2012/09/youth-violence-prevention/

    National Forum on Youth Violence Prevention

    Strategic Planning Toolkit for Communities: 2012

    http://www.ojp.usdoj.gov/fbnp/pdfs/forum_toolkit.pdf

    www.ojp.usdoj.gov/fbnp/pdfs/forum_toolkit.pdf

    Medical College of Wisconsin - The Violence Prevention Initiative

    http://www.mcw.edu/vpi.htm

    www.mcw.edu/vpi.htm

    Leading Expert on Youth Violence Prevention and Family Policy John A. “Jack” Calhoun

    http://www.prweb.com/releases/HopeMatters/YouthViolencePrevention/prweb9535568.htm

    www.prweb.com/releases/HopeMatters/YouthViolencePrevention/prweb9535568.htm

    Healthy Relationships for Youth (HRY)

    http://66.240.150.14/intervention/711/view-eng.html

    www.66.240.150.14/intervention/711/view-eng.html

    Ik stem op de SP. http://www.sp.nl

  • bus

    KiVa-systeem tegen pesten

    http://www.kivaschool.nl

    www.kivaschool.nl

    Weblinks

    http://www.kivaschool.nl/links

    www.kivaschool.nl/links

  • bus

    Oplossingen voor pesten

    VIDEO

    Parenting U - Bullying

    http://www.youtube.com/watch?v=vHfnN5-laUM

    www.youtube.com/watch?v=vHfnN5-laUM

  • bus

    Nieuwe spelregels tegen geweld door voetballers

    Onderstaand artikel is geschreven door Maurice de Hond

    Zo kan het beter op het voetbalveld

    5 dec 2012

    In 1969 ben ik begonnen als voetbalscheidsrechter. 50 jaar heb ik in diverse elftallen gevoetbald. Nog iedere zondag ben ik als scheidsrechter actief in de hogere regionen van het amateurvoetbal in de provincies Noord-Holland, inclusief Amsterdam–West, Utrecht en Flevoland en zie ik ook veel andere wedstrijden. Persoonlijk heb ik nooit last gehad van bedreigingen of geweld. Net zoals er bij het overgrote deel van de meer dan 30.000 wedstrijden ieder weekend niets ernstigs gebeurt. Ik beleef veel plezier aan mijn hobby, net zoals de honderdduizenden (!) vrijwilligers die ieder weekend actief zijn om het voetballen in clubverband mogelijk te maken.

    Wat er afgelopen zondag is gebeurd in Almere is natuurlijk verschrikkelijk. Maar het verrast me niet. Je had er op kunnen wachten. Niet omdat ik denk dat het nu zoveel erger/geweldadiger is dan vroeger. De nostalgie van mensen als Jan Mulder en Frits Barend over hoeveel netter en correcter het vroeger was steekt schril af tegen mijn herinneringen over spelers als Co Prins, Wim Suurbier, Rinus Israels en Theo Laseroms. En hun oplossingen, kort gezegd “geef sneller gele en rode kaarten” is niet alleen onuitvoerbaar, maar zal weinig effect opleveren.

    Als ik sta te kijken bij het voetbal van lagere elftallen of bij jeugdelftallen tussen 10 en 18 jaar dan denk ik dat de moeilijkheidsgraad voor die scheidsrechters beduidend groter is dan voor scheidsrechters zoals ik die de hoogste teams fluiten. Veelal ongetrainde spelers met weinig discipline, die zichzelf vaak veel beter vinden dan ze in werkelijkheid zijn. Maar, mede door het grote tekort aan scheidsrechters, is de scheidsrechter van dienst, doorgaans een vrijwilliger van de thuisclub, vaak niet goed opgeleid en slecht opgewassen tegen situaties, die zouden kunnen ontaarden.

    Die problemen los je niet op door een oproep te doen aan iedereen om zich voortaan wel goed te gaan gedragen. Het voetbalspel is inherent aan zowel fysiek contact als emoties (bij zowel winst als verlies). En dat is tegelijkertijd ook de charme ervan mits het binnen bepaalde grenzen blijft.

    Vanuit mijn ervaringen zouden de volgende vier maatregelen ervoor kunnen zorgen dat excessen (sterk )terug worden gedrongen.

    A. Hoewel ik me realiseer dat spelregelveranderingen moeilijk door te voeren zijn is er volgens mij éèn, die -op alle niveaus- tot aanzienlijke vermindering van wangedrag op het veld zal leiden: het kunnen geven van spelstraffen als het spel dood is. Want dat zijn het soort straffen die direct ingrijpen op de situatie in de wedstrijd. Een aantal voorbeelden: als muurtje niet direct op 9 meter gaat staan dan wordt de vrije trap verplaatst naar de plek waar het muurtje staat en als dat in het strafschopgebied is wordt het een strafschop. Als er geprotesteerd wordt bij het geven van een vrije trap dan wordt de bal 5 meter dichterbij het doel gelegd. Het wegtrappen van een bal na fluiten zorgt ervoor dat de vrije trap 10 meter meer naar voren genomen wordt. Als een speler appelleert bij een ingooi, dan wordt de ingooi omgezet in een vrije trap. Als een speler na een overtreding om een gele kaart vraagt voor zijn tegenstander dan wordt alsnog de vrije trap tegen hem gegeven. Als een vrije trap niet snel genoeg genomen wordt dan mag de tegenstander trappen, etc. Het belangrijkste effect van dit “lik-op-stuk-beleid” zal zijn dat medespelers zelf die spelers tot de orde roepen, omdat het hele elftal last heeft van dit wangedrag. En dat is iets wat nu maar heel weinig gebeurt.

    B. Bij ernstige vormen van wangedrag dienen niet alleen de betrokken spelers gestraft te worden, maar ook hun coach, leider en aanvoerder. Zij hebben een medeverantwoordelijkheid, omdat zij die spelers goed kennen en door training, begeleiding of selectie preventief hadden kunnen optreden. En bij de wedstrijd zelf in plaats neutraal te blijven of in woord en gebaar hun ongenoegen te uiten over scheidrechter en tegenstander, een actieve rol spelen om incidenten te voorkomen. Bij grote incidenten dienen zij daarvoor ook mede-aansprakelijk te worden gesteld en geschorst te worden. Ook als dat zou betekenen dat je daardoor minder mensen hebt die deze rol willen vervullen. Daarbij dient ook expliciet vastgesteld te worden dat de thuisclub verantwoordelijk is voor het wel en wee van de scheidsrechter en die dienen daar adequater mee om te gaan dan nu het geval is. Bij wedstrijden die problematisch verlopen dienen er een aantal mensen expliciet verantwoordelijk te zijn voor de veiligheid van de scheidsrechter en zijn assistenten.

    C. Clubgrensrechter zijn vind ik de meest moeilijke en ondankbare taak. Met name rondom buitenspel kan je het nooit goed doen. Niet alleen is dat sowieso al moeilijk vaststel baar, maar je wordt bijna geacht je eigen club te bevoordelen door ook te vlaggen als er geen sprake van buitenspel is. Maar zelfs als je het heel goed doet dan nog kan je veel kritiek krijgen van de aanhangers van de tegenpartij, die dan ook nog vaak een paar meter van je af staan. Het zou sterk aan te bevelen zijn de rol van de clubgrensrechter te reduceren tot het vaststellen of de bal over de zij- of achterlijn is gegaan en het constateren van buitenspel over te laten aan de scheidsrechter. Nu is dat toch ook al zijn eindverantwoordelijkheid (de grensrechter geeft alleen maar advies).

    D. Ook zou het volgende kunnen helpen problemen tijdig te signaleren. Rondom de wedstrijd is een uitgebreide formele vastlegging. Er wordt een wedstrijdformulier ingevuld met daarin de namen en codes van alle spelers, trainer, functionarissen. Er wordt op geschreven wie er gewisseld is, wie kaarten heeft gekregen, de uitslag. Dat zijn meer dan 30.000 formulieren per weekend. Een steeds groter deel van deze administratie vindt via de computer en internet plaats. Maar waarom wordt dat formulier alleen gebruikt voor de formele vastlegging? Zou het niet goed zijn als de scheidsrechter via een soort rapportcijfer zijn oordeel uitspreekt over de mate van sportiviteit van de beide teams, het optreden van de aanvoerder, leider en coach en de wijze van ontvangst van de thuisclub. In het overgrote deel van de gevallen zullen dat positieve scores zijn, maar als de KNVB vaststelt dat keer op keer een bepaald team of bepaalde functionaris slecht scoort dan kan er preventief worden ingegrepen.

    Hoewel ik denk dat excessen nooit volledig kunnen worden uitgeband, denk ik dat dit soort maatregelen tot een aanzienlijke verbetering zal kunnen leiden, waar ieder rechtgeaarde voetballiefhebber en dat zijn er in Nederland miljoenen, blij mee zal zijn.

    http://www.maurice.nl/2012/12/05/zo-kan-het-beter-op-het-voetbalveld/#more-3203

    www.maurice.nl/2012/12/05/zo-kan-het-beter-op-het-voetbalveld/#more-3203